Mijn nieuwe baby Klem heeft het levenslicht gezien. Het is mijn achtste kindje, en o zo mooi. Bijna 300 pagina’s dik en blakend van gezondheid. Ik zou nu op een roze wolk moeten zitten. Uitzinnig blij moeten zijn. Bij elke stap een gat in de lucht moeten springen. Maar mijn roze wolk is ver te zoeken. Ik voel me somber. Neerslachtig. En ik kan werkelijk om alles huilen.
Het klinkt misschien idioot, maar ik mis de hoofdpersonen uit Klem. Negen maanden lang heb ik dag in dag uit met ze samen geleefd. Ik weet wat hun lievelingseten is, ik weet waar ze bang
voor zijn, op wie ze verliefd zijn. We hebben samen gehuild en gelachen. Ik heb ze beter leren kennen dan mijn beste vrienden. Soms wilde ik tijdens het schrijven roepen: ‘Doe het niet, ga niet ’s nachts naar de duinen. Het is daar gevaarlijk!’
En nu kan ik ze niet meer beschermen. Mijn personages liggen moederziel alleen in de winkel, koud en eenzaam op een plank. Wie gaat mijn baby’s adopteren? Wie wordt hun nieuwe moeder of vader? En nog belangrijker: gaat deze lezer net zoveel van mijn personages houden als ik heb gedaan? Slapeloze nachten heb ik ervan.
Het voelt alsof ik mijn kindjes in de steek heb gelaten. Je zou kunnen zeggen dat ik last heb van een ‘postnatale depressie’. Of misschien is ‘lege-nest-syndroom’ een beter woord. Maar ik zie me al bij een psycholoog aankomen met dit verhaal: schrijfster kan geen afscheid nemen van haar zelfverzonnen karakters. Waarschijnlijk verklaart hij me dan voor gek.
Toch weet ik dat er hoop op genezing is. De eerste reacties van lezers zijn vaak het beste medicijn. Ik vrolijk weer op als ik hoor dat lezers mijn boek zo spannend hebben gevonden. Dat ze ook nachten wakker hebben gelegen omdat ze het verhaal wilden uitlezen. En je kan me echt zien glimlachen als ik hoor dat mijn boek een mooi plekje in hun boekenkast heeft gekregen.
Pas dan durf ik afscheid van mijn boek te nemen en weer met een volgend boek te beginnen. Maar, eh, wie zijn de personages eigenlijk in dat volgende boek…?