Help, ik sta op Manuscripta. Niet bij een kraam, niet achter een kraam, maar als programmaonderdeel, naast twee prachtige, veel jongere meiden. Wat moet ik aan? Wat moet ik zeggen? Ik wil helemaal niet in het zonnetje staan! In de zon – graag, vooral op een dag als deze, als het water met bakken uit de lucht komt. Maar dan zonder toeschouwers, als het kan.
Het probleem van schrijver zijn is dat je voortdurend moet afvragen waarom je dingen doet of denkt. Al je drijfveren moet je doorgronden, al je eigenaardigheden en zwakheden dapper accepteren, want alleen als je jezelf echt durft te zien, weet je een beetje hoe wij mensen in elkaar zitten. En alleen dan kun je echte personages creëren, zo gaat dat nu eenmaal.
Ik weet inmiddels dat de bron van mijn zonnetjes-angst in mijn eigen YA-tijd ligt. Toen ik 16 was, onzeker over mijn uiterlijk, over wat ik nou helemaal voorstelde, over alles eigenlijk, werd ik tot mijn schrik gekozen tot voorzitter van de schoolvereniging. ‘Goh, wal leuk,’ zei iedereen. Leuk? Ik vond het verschrikkelijk! Met angst en beven keek ik uit naar mijn eerste officiële optreden. In kleren waarin ik me ook al niet lekker voelde – een jurk, panty’s, terwijl ik meer het broeken-en-truientype was –moest ik een schoolavond openen. Doodzenuwachtig staarde ik naar de katheder die al dreigend klaarstond, tussen de rand van het podium en de bordeauxrode gordijnen. ‘Komt allemaal goed, meid,’ zei de toneelmeester. ‘Je gaat hier straks het trapje op, dan over het podium naar de spleet in de gordijnen en dan sta je precies waar je wezen moet.’
Daar ging ik, voetje voor voetje schuifelend in het donker, richting streep van licht. Nog een paar stappen… bonk. Had die vent vergeten het souffleursluik dicht te doen: ik viel wel een meter naar beneden. De vent in kwestie vroeg zich inmiddels af waar ik bleef. Dan de gordijnen maar open, dacht hij kennelijk. En terwijl die plechtig uiteenschoven, zag het ademloze publiek mij stoffig, een en al ladder, kop als een tomaat, uit dat gat klimmen.
Later, voor ik ging schrijven, heb ik nog op veel podia gestaan. Zonder angst, want
erger dan toen kon het toch niet worden. De onzekerheid is gebleven, dat wel. Als je die met de paplepel naar binnen hebt gekregen, gaat hij nooit meer helemaal weg, maar als je dat eenmaal weet en accepteert valt er goed mee te leven. Bovendien heb ik gemerkt dat mijn onzekerheid verdwijnt zodra ik me richt op iets dat me na aan het hart ligt, iets waar ik echt in geloof. Dan vergeet ik al die dingen als: zie ik er wel goed genoeg uit? Zal ik niet gaan stotteren? Zeg ik wel precies de goede dingen?
Echtheid, daar heb je het al weer. Is dus niet alleen van belang voor schrijvers. Zoek je bron, je eigen waarheid, dat wat jou in vuur en vlam zet en de weg naar wie en wat je wilt zijn ligt voor je open.
Leuk, ik sta op Manuscripta. Ik mag daar praten over wat mij beweegt.
Als schrijver, als mens.
Martine Glaser kwam na haar opleiding aan de kunstacademie bij toeval in de wereld van de huisvesting terecht. Ze begon er als vakantiehulpje en werd er uiteindelijk directeur. Daarnaast bleef ze veel andere dingen doen, zoals radioprogramma’s maken, gedichten schrijven, op reis gaan naar verre landen en schilderen. Ze werd ereburger van Leiden en kreeg van Koningin Beatrix een lintje. In 2007 stopte ze met werken omdat ze alleen nog maar wilde schrijven. Sindsdien zijn bij uitgeverij Clavis het kinderboek Het wonderbaarlijke verhaal van Pippa Poezenoortjes en de YA-thriller De zaterdag van het onweer verschenen. In maart kwam haar nieuwste boek, de YA-thriller Zie me, hoor me uit.